“TaalOntwikkeling in Kinderen” Day (TOK-day)
The first TOK-day – a meeting on child language development research – will be held on November 13th at the University of Amsterdam. The goal of the TOK-day is to bring together researchers from the Netherlands and Belgium who work on child language acquisition (e.g. monolingual, bilingual, spoken or sign language, typical or disordered development). In so doing, the TOK-day aims to provide an informal and welcoming platform for (young) researchers to share their findings and ideas, meet other child language researchers, and present their work through talks and posters. Posters (in English or in Dutch) can be recycled posters that were presented recently at other conferences, or new posters, preferably in portrait format. Please be aware that (most of) the talks by the invited speakers will be in Dutch.
Participation is free, but please send an e-mail before November 6th to secr-taalwetenschap-fgw@uva.nl. Indicate in your e-mail whether you are planning to attend and whether you would like to present a poster.
Invited speakers
Jolien Faes (University of Antwerp)
Ben Maassen (University of Groningen)
Caitlin Meyer (University of Amsterdam)
Sharon Unsworth (Radboud University)
Frank Wijnen (Utrecht University)
Date
13 November 2019
Location
University Library, Doelenzaal & Potgieterzaal, Singel 425, Amsterdam
Provisional program
09:30 – 10:00 Welcome with coffee/tea
10:00 – 10:10 Opening by Anne Baker
10:10 – 10:50 Frank Wijnen (Utrecht University)
10:50 – 11:30 Sharon Unsworth (Radboud University)
11:30 – 13:30 Posters & lunch
13:30 – 14:10 Jolien Faes (University of Antwerp)
14:10 – 14:50 Caitlin Meyer (University of Amsterdam)
14:50 – 15:10 Business meeting
15:10 – 15:40 Coffee/tea & posters
15:40 – 16:20 Ben Maassen (Academic Medical Centre Groningen)
16:20 – … Drinks
We hope to see you on 13 November!
The TOK-day 2019 organizing committee,
Elma Blom, Jeannette Schaeffer, and Josje Verhagen
Sponsors
This event is financed by Dynamics of Youth and Amsterdam Center for Language and Communication
Abstracts
Wat statistisch-leeronderzoek te zeggen heeft over taalontwikkeling en taalontwikkelingsstoornissen
Frank Wijnen – Universiteit van Utrecht, Utrecht Institute of Linguistics OTS
Statistisch leren is het vermogen van mensen en dieren om statistische samenhangen te detecteren in zintuiglijke informatie. Statistisch leren verloopt onbewust; het helpt ons te manoeuvreren in het verkeer, sport te beoefenen en computerspelletjes te spelen. Diverse vormen van statistisch leren lijken ook in de primaire taalverwerving een rol te spelen, onder meer bij het leren onderscheiden van spraakklanken en het ontdekken van woordgrenzen in lopende spraak. Er zijn verder aanwijzingen dat het ontdekken van grammaticale patronen — hoe woorden samenhangen in zinnen – ook op statistisch leren berust. In mijn presentatie zal ik aan de hand van enkele van experimentele studies op dit gebied een drietal vragen adresseren. Ten eerste, taalkundigen nemen aan dat grammaticale kennis een systeem is van regels of principes die verwijzen naar abstracte (woord)categorieën en kenmerken. Statistisch leren gaat over concrete informatie, zoals specifieke klanken of woorden. Hoe maakt een taallerend kind de stap van concreet naar abstract? De tweede vraag betreft TOS. Als statistisch leren een rol speelt in de taalontwikkeling, is een vertraagde of gestoorde taalontwikkeling dan toe te schrijven aan een gebrekkig statistisch leervermogen? Dit leidt naar de derde vraag: zijn we in staat om individuele verschillen in statistisch leren betrouwbaar vast te stellen en deze te verbinden met verschillen in het taalontwikkelingstraject?
How qualitative aspects of bilingual children’s language experience do (not) predict their developing language proficiency: New findings and practical implications
Sharon Unsworth – Radboud Universiteit, Nijmegen
There is a large body of evidence showing that bilingual children’s (rates of) language development in their two languages is related to the amount of language exposure they hear in each (e.g., Hoff et al., 2012; see Unsworth, 2016 for review). Much less is known about the extent to which other aspects of bilingual children’s language experience, and in particular more qualitative aspects of this experience, predict their developing language proficiency. The available evidence suggests that factors such as language richness (e.g., Paradis, 2011), exposure to native input (Place & Hoff, 2011; 2016), the presence of older siblings (Bridges & Hoff, 2014; Caldas, 2006), language mixing (e.g., Byers-Heinlein, 2013) and children’s own language use (or output; Bohman et al., 2010) may all impact on language development in one or both of a bilingual child’s two languages. In this talk I present the results of two recent studies building upon this line of research and examining the impact of: (i) cumulative length of exposure, older siblings and parental language mixing on the language development of both languages in Greek-Dutch bilingual toddlers (Tsinivits & Unsworth, in prep); (ii) native input, the degree of non-native input, and family constellation on the acquisition of Dutch by bilingual preschoolers (Unsworth, Brouwer, de Bree & Verhagen, 2019). In doing so, I consider the practical implications of the specific findings from these two studies, and briefly reflect upon the challenges involved more generally in communicating scientific insights to the wider public.
De ontwikkeling van de spraakproductie bij kinderen met een hersenstamimplantaat
Jolien Faes – Universiteit van Antwerpen
Kinderen met een zeer ernstig sensorineuraal gehoorverlies komen meestal in aanmerking voor een cochleair implantaat. Maar wanneer het gehoorverlies te wijten is aan de afwezigheid van de gehoorzenuwen, kan enkel een hersenstamimplantaat een oplossing bieden. Deze techniek is echter nog relatief recent en het onderzoek naar de effecten van dit hoorimplantaat op de taalontwikkeling van kinderen staat nog in zijn kinderschoenen. Tot dusver is al aangetoond dat hersenstamimplantatie een gunstig effect heeft op de spraakperceptie van deze kinderen, maar over spraakproductie is zeer weinig gekend. Deze studie wil een aanvulling zijn op de eerste indicaties in de literatuur. Concreet tonen we aan dat kinderen met hersenstamimplantaat (N = 2) de eerste twee mijlpalen in de taalontwikkeling kunnen bereiken: ze brabbelen en produceren hun eerste woorden anderhalf tot twee jaar na implantatie. Bovendien is er een toename in de complexiteit en accuraatheid van hun woordproducties. In vergelijking met kinderen zonder gehoorproblemen en kinderen met cochleaire implantaten bereiken de kinderen met hersenstamimplantaat deze mijlpalen weliswaar significant later en zijn hun woordproducties minder complex en accuraat, zelfs 4 jaar na implantatie.
Proef op de taalsom: de verwerving van taal- en telregels
Caitlin Meyer – Universiteit van Amsterdam
Kinderen hebben de reputatie kleine inflectiemachines (Wexler 1998) te zijn, maar kleine derivatiemachines hoor je nooit, en kleine rekenmachines zijn wat anders. Toch speelt productieve regelkennis bij de verwerving van rangtelwoorden (tweede, derde) een onverwacht essentiële rol. Uit data van 250 Nederlands- en Engelstalige peuters en kleuters blijkt dat kinderen onregelmatige rangtelwoorden (zoals derde) later verwerven dan regelmatige rangtelwoorden (zoals vierde) en zogenaamd analytische vormen als pagina drie. Met andere woorden: rangtelwoorden die volgens een regel gaan, worden sneller begrepen en gevormd dan de uitzonderingen. Wat dit proces zo bijzonder maakt, is dat het met die regel lijkt te beginnen, in plaats van met een fase waarin woordvormen afzonderlijk worden opgeslagen. Kinderen leren de eerste hoofdtelwoorden (één, twee, drie) één voor één voordat ze echt telvaardig zijn (o.a. Le Corre & Carey 2007). Ook in de morfologie, bijvoorbeeld bij verledentijdsvormen, zien we dat een productieve regel (en de slimme fouten die daarbij horen, zoals loopte) pas ontstaat nadat kinderen individuele vormen hebben opgeslagen (o.a. Pinker 1999). Bij rangtelwoorden is dat andersom: de regel (informeel: hoofdtelwoord + –de = rangtelwoord) gaat juist voorop, en derde volgt pas na vierde endriede. Kortom, hier zien we geen zogenaamde ‘u-curve.’ Ik stel daarom dat kinderen de structuur van rangtelwoorden gebruiken om de betekenis te achterhalen. Maar hoe komen ze aan die regel? En waarom is juist rangtelwoordverwerving in dit opzicht zo afwijkend? Door inzichten uit verschillende disciplines (taalkunde, ontwikkelingspsychologie, getalscognitie) te combineren, betoog ik dat we dichterbij het antwoord komen als we niet alleen stilstaan bij de rol van procedurele kennis, maar ook bij die van opslag.
Van Dutch Dyslexia Program (DDP) naar GraphoGame: voorlopers – vroeginterventie – dynamische diagnostiek
Ben Maassen – Universitair Medisch Centrum Groningen, Center for Language and Cognition Groningen
In het Dutch Dyslexia Program (DDP) zijn 220 kinderen, waarvan 130 met een familiair risico op dyslexie, intensief gevolgd vanaf de leeftijd van 2 maanden tot 12 jaar. Uit dit onderzoek zijn enkele zeer vroege neurofysiologische predictoren van leesontwikkeling naar voren gekomen, en aan leesontwikkeling en dyslexie gerelateerde neurocognitieve en taalmaten in de leeftijd van 4 tot 6 jaar. Vroege interventie op deze voorlopers van dyslexie bleek bij risico-kinderen (andere participanten dan in het longitudinaal onderzoek) een voorsprong te geven bij de start van het leesonderwijs maar deze bleek na één jaar verdwenen, geheel overeenkomstig de ‘head-start’ programma’s in de VS. Parallel aan het DDP is een Nederlandstalige versie van het Finse GraphoGame, een ‘serious game’ voor aanvankelijk leesonderwijs, ontwikkeld en aan enkele honderden kinderen in het kleuteronderwijs (groep 2) en eerste jaar basisonderwijs (groep 3) aangeboden. GraphoGame richt zich op training van fonologische bewustzijn, letterkennis, grafeem-foneemassociatie, en het lezen van lettergrepen en woorden. Uit de effectevaluaties kwam naar voren dat progressie binnen GraphoGame een sterke voorspeller is van leesvloeiendheid na twee jaar leesonderwijs (eind groep 4), hetgeen veelbelovend is voor de inzet van GraphoGame als instrument voor dynamische diagnostiek. Deze presentatie richt zich op de volgende aspecten: [1] welke zijn de belangrijkste neurocognitieve en talige voorlopers van leesmoeilijkheden?; [2] het preventieve maar niet bestendige effect van vroeginterventie in de kleuterfase; [3] de diagnostische en therapeutische bijdrage van GraphoGame in het aanvankelijk leesonderwijs.